De leraar en de leerling

‘Wat weten ze weinig.’

De leerling kijkt uit het raam van het klooster waar hij les heeft. Hij ziet leeftijdsgenoten voetballen en mensen onderweg naar hun werk. En een deel van hem wil daar ook zijn. Hij voelt het verlangen trekken.

‘Ze weten net zoveel als jij. Ze weten alleen niet dat ze het weten’, zegt de leraar. En hij nodigt de leerling uit om weer te komen zitten. De leerling knikt en loopt weg bij het raam. Hij gaat voor zijn leraar op de grond zitten en buigt zijn hoofd. Zoekt de stilte op, die in hem en om hem heen is, en wentelt zich erin. Rust erin uit. Zoals zo vaak. En hij voelt zich verbonden en alleen tegelijk.

´Het is een zelfverkozen eenzaamheid´, denkt hij. ´Waarom doe ik dat? Ik zou ook buiten kunnen voetballen.’

En zoals zo vaak lijkt zijn leraar zijn gedachten te lezen.

‘Kom, we gaan naar buiten.’

De leerling kijkt verbaasd op. In al die tijd dat hij les heeft in het klooster, hebben zijn lessen binnen plaats gevonden. In de kleine ruimte met het ene raam dat het licht van buiten slechts gefilterd toelaat. In de ruimte waar hij zich soms groot voelde en dan weer onmetelijk klein. De ruimte waar hij koppig was, zijn mond een dunne streep en zijn ogen gesloten, om uiteindelijk te verzachten en zijn hoofd te buigen.

‘Wat gaan we doen?’

‘Dat zie je vanzelf. Volg mij maar.’

Hij staat op en loopt achter zijn leraar aan naar buiten. Ze steken de binnenplaats van het klooster over en lopen onder de poort door, die uitkomt op de straat. De leerling knippert met zijn ogen tegen het licht dat hier fel en ongefilterd schijnt. Een oude man trekt een kar achter zich aan. Het geluid van de wielen klinkt in een haperend ritme. Een man schreeuwt naar een bekende en iemand zwaait terug. In de verte klinkt het geluid van een werkplaats. Aan de overkant van de straat wordt gescoord. Er klinkt gejuich en gevloek. De stille rust en zwijgzaamheid van het klooster, waar de leerling zich zo graag in wentelt, ondanks verlangen en eenzaamheid, is hier ver te zoeken.

Ze steken de straat over. De leerling loopt niet-begrijpend achter zijn leraar aan. Die stopt niet aan de overkant van de straat, maar loopt door naar het grasveld. Hij stopt ook niet bij het hek dat om het grasveld heen staat, maar klimt eroverheen en loopt door. Hij kijkt niet achterom; zoals gewoonlijk lijkt hij er simpelweg vanuit te gaan dat de leerling volgt.

Met tegenzin klimt de leerling over het hek en zet aarzelend een paar stappen het veld op. Het is een simpel voetbalveld. Twee oude versleten goals en een vervaagde middenstip. Lijnen zijn er allang niet meer.  De voetballende jongens lijken hen niet in de gaten te hebben. Ze gaan op in hun spel. Opgeschoten jongens zijn het, tegen volwassenheid aan. Met de lengte en lijven van een volwassen man, maar de jongensachtigheid nog in hun gezichten. Zouden ze hen echt niet zien? Of kiezen ze ervoor hen te negeren? De leerling haalt diep adem en loopt dan in ferme passen naar zijn leraar, die op de middenstip staat te wachten.

‘Kniel hier.’

‘Nee’, zegt de leerling. ‘Dat is raar. Wij horen hier niet. We verstoren het spel.’

‘We zijn precies waar we moeten zijn’, zegt de leraar. ‘Ga zitten.’

En de leerling knielt. Op zijn knieën zit hij op de middenstip, zijn hoofd licht gebogen, zijn handen in zijn schoot. En hij luistert. Zijn hart bonkt, maar daaronder voelt hij de stilte die hij kent. Om hem heen komt het spel langzaam tot rust. Een jongen roept: ‘Ga eens weg. Wij willen hier voetballen.’ Maar zijn leraar wijkt niet en de leerling blijft zitten. De jongens komen om hen heen staan. Onzeker, grappend, niet goed wetend wat ze moeten met de situatie. Dan vraagt één van de jongens: ‘Wat doen jullie?’

‘Vraag dat maar aan hem’, zegt de leraar en de leerling voelt dat er naar hem gekeken wordt.

‘We oefenen’, zegt de leerling, zacht maar helder.

‘Wat oefenen jullie dan?’, vraagt een andere jongen.

‘We oefenen in deemoed.’

‘Dat woord ken ik niet eens’, zegt de eerste jongen. De leerling hoort spanning en afkeuring in de stem van de jongen. Hij haalt even adem. Dan zegt hij:

‘Deemoed is de moed om je hoofd te buigen voor dingen die groter zijn dan jij.’

‘Dingen zoals…?’

‘Zoals het leven’, antwoordt de leerling.

Het is even stil. De leerling voelt hoe de jongens op zijn antwoorden kauwen. Hoe weerstand en nieuwsgierigheid met elkaar in gevecht zijn. Het sterkt hem op één of andere manier. Dat die nieuwsgierigheid er ook is. Dat zijn woorden niet zonder meer verworpen worden.

‘Waarom doe je dit?’, vraagt één van de jongens nu. ‘Je zou ook met ons kunnen voetballen.’

De leerling haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het niet.’ Maar zijn leraar grijpt in. Heel even legt hij zijn hand op het hoofd van de leerling: ‘Dat is niet waar. Geef een eerlijk antwoord.’

En de leerling zoekt naar de juiste woorden.

‘Omdat ik niet anders kan. Omdat ik voel dat ik hier moet zijn, dat dit mijn weg is.’

Weer blijft het stil. De tijd lijkt te rekken. De stilte verdiept zich.

‘Dat snap ik wel’, zegt één van de jongens tenslotte.

Verbaasd kijkt de leerling op, recht in de ogen van de jongen, en op dat moment herkent hij het weten in de ander.

‘O ja?’, vraagt de leerling.

‘Ja’, zegt de jongen. ‘Mijn vader wil dat ik timmerman word net als hij, maar ik wil veel liever tekenen. Als ik teken, word ik altijd rustig.’

De leerling denkt even na. ‘Dan word je dus een tekenende timmerman. Want je zult altijd blijven tekenen.’

Hij kijkt de jongen aan. Fixeert hem met zijn blik. En de jongen kijkt terug en knikt.

Dan roept een andere jongen: ‘Kun jij eigenlijk voetballen?’

De leerling kijkt hem aan. ‘Een beetje’, zegt hij.

‘Mooi. Jij zit bij hen’, zegt de jongen en hij wijst naar een paar jongens met een oranje hesje.

De leerling kijkt zijn leraar aan. Die knikt.

‘Ik zie je morgen weer.’

De rest van de middag voetbalt de leerling met de jongens. En hij rust uit in het spel; in de plaagstoten, in het rennen en het vallen. Af en toe hoort hij de stilte, vangt hij glimpen van het weten op in de ogen van de andere jongens. Hij voelt hoe ze allemaal gehoorzamen aan een natuurwet. En aan de wetten van het spel.

‘Wat weten we weinig’, denkt de leerling. En hij buigt zijn hoofd, heel even maar.

~

Dit is een verhaal dat het boek niet heeft gehaald. Simpelweg omdat er verhaaltechnisch wel wat op af te dingen is. Maar de bewegingen die het beschrijft, de deemoed en de verbinding met anderen…die is reëel. Werkelijk, en waardevol. Soms zijn we leraar voor iemand (en ook dat vraagt een behoorlijke portie moed), maar meestal, meestal zijn we de leerling.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s